IJsselstein (Utrecht), Grote Kerk (Nicolaaskerk)

Foto’s: Wim Verburg – 2002

Op zaterdag 5 januari 2002 hield Gerrit C. de Gier
het Traditionele Nieuwjaarsconcert. Het concert, dat – zeker voor een orgelconcert – zeer goed bezocht werd, was de laatste gelegenheid waarop men het orgel hoorde zoals het destijds in elkaar gezet is. Destijds: in 1971, zoals het toen door Gebr. Van Vulpen in deze kerk werd geplaatst.

Bij de bouw van het orgel zijn destijds wel het hoofdwerk, rugwerk en pedaal geplaatst, maar niet het derde klavier. Met de huidige werkzaamheden wordt het orgel alsnog voltooid. 30 jaar na de bouw was het dus een historisch moment. In mei 2002 hoopt firma Van Vulpen de uitbreiding gerealiseerd te hebben.

De dispositie van het Van Vulpen-orgel zoals deze was van 1971 tot mei 2002:

Hoofdwerk: (C-f3)
Prestant 16
Prestant 8
Roerfluit 8
Octaaf 4
Spitsfluit 4
Quint 3
Octaaf 2
Mixtuur VI-VIII 1 1/3
Trompet 8

Rugwerk: (C-f3)
Holpijp 8
Prestant 4
Roerfluit 4
Gemshoorn 2
Nasard 1 1/3
Scherp IV 1′
Sesquialter II
Dulciaan 16
Kromhoorn 8
Tremulant

Pedaal: C-f1
Prestant 16 (tr)
Subbas 16
Octaaf 8
Octaaf 4
Mixtuur VI
Bazuin 16
Trompet 8
Schalmei 4

Gerrit C. de Gier, degene die het nieuwjaarsconcert heeft gegeven. Van dit concert volgt hieronder een bespreking: (met allerlei onvoltooide werken, vanwege het tot mei 2002 onvoltooide orgel)

Carl Piutti (1846-1902), Fest-Hymnus Opus 20
Na een korte introductie, die majestueus klinkt volgt
een fuga-achtig gedeelte over het thema B.A.C.H.
Dit loopt dan over in de uitwerking van het koraal
“Nun danket alle Gott”.
Soms is bij romantische muziek te merken dat het orgel wel flexibel kan zijn, maar niet tot de uiterste consequentie. Hier missen we in feite toch een duits-symfonisch, of op z’n minst een orgel uit ca. 1850.

Johann Sebastian Bach (1685-1750), Ertodt’ uns durch dein’ Güte
In de loop der eeuwen hebben componisten bewerkingen en transcripties gemaakt van andere componisten. Zo heeft ook J.S. Bach anderen geïn- spireerd tot het maken van bewerkingen. In die bewerkingen valt soms de tijdgeest van de bewerker waar te nemen. Zo is het tempo bij M. Duruflé veel lager dan bij Addie de Jong. De Gier besteedt bij Duruflé de nodige aandacht aan de accenten, terwijl hij bij De Jong meer dóórspeelt. Bij Duruflé is meer aandacht voor sfeer (en ook een klein beetje mys- tiek) waar het bij De Jong meer om de doorgaande lijn gaat.

Johann Ludwig Krebs (1713-1786), Fantasia (mit Fugenfragment in G-Dur)
Een grappig, ludiek werkje, gespeeld op het rugwerk met de fluiten 8′ en 2′. (deze fluiten staan straks in het borstwerk) We kennen vele orgelcom- ponisten als degelijke, diepgravende mensen. Is dat altijd, zonder uitzondering, zo? Krebs blijkt hier wel degelijk met een knipoog te kunnen schrijven. Ook de fuga, die onvoltooid is, eindigt op een onverwachte plek, die wat humor betreft eigenlijk naadloos aansluit op de inleiding! (al heeft Krebs déze humor misschien niet bedoeld!)
Krebs, Fuge G-Dur
Op een neobarok orgel verwacht men snel een dunne, prikkerige klank. Toch blijft in de kerk nog wel wat grondtoon over bij gebruik van mixtuur + scherp. (De scherp zal tevens de komende maanden bijgesteld worden (iets ronder en milder) waar nodig.)

Jan Zwart (1877-1937), Koraalbewerking “Achter Hem aan”
Hoewel deze muziek uit zeer romantische hoek stamt, blijkt deze aannemelijk te klinken op het neobarokke orgel. Omdat De Gier een rustige registratie gebruikte, met een beschaafde klank,
klonk dit stuk niet banaal (op enkele zwakke
plekken na) Zo te horen is dit één van de stukken waarbij het van de organist afhangt of het goedkoop klinkt of niet. Ondanks de blijkbaar onvermijdelijke
tussendominant-achtige constructies (die als een zwakke schakel in de compositie functioneren) en de niet zo diepgravende koraalmelodie kwam het geheel toch overtuigend èn: meditatief en ingetogen over onder de handen van De Gier. Ik kan me goed voorstellen dat een koraalbewerking op déze, verantwoorde manier een bijdrage levert aan het geloofsleven.

Jan Zwart, Moderato e maestoso g-moll uit de
onvoltooide orgelsonate (1899)
Na een stevig begin passeren als in een diashow een aantal thematieken de revue. Toch passen de thema- tieken wel bij elkaar. Helaas moet ook van dit werk gezegd worden dat er wat zwakke plekken aanwe- zig zijn.

Felix Mendelssohn-Bartholdy (1809-1847), Choral mit Variation (1840)
Ook voor dit werk geldt dat ik dit aannemelijk vind klinken op het neobarokke orgel. Dit werk met zijn lange thematische lijnen wordt verrassend genoeg niet gehinderd door de niet zo nagalmrijke akoestiek. Ook deze muziek werd onvoltooid achtergelaten, door Christoph Albrecht aangevuld in stijl. Maar we hebben nergens een scharnierpunt aangetroffen waar Mendelssohn overgaat in Albrecht. Zo’n overgang blijkt toch netjes te kunnen worden gemaakt.

Franz Schubert (1797-1828), Symphonie h-moll, Unvollendete. D 759
Dit werk klinkt op orgel heel anders dan in een orkest. Niet alleen omdat het orgel een orgel is, maar omdat dit orgel
neobarok is, en niet een totaal andere klank kan geven. Voor deze muziek is een symfonisch orgel nodig, en een neobarok orgel kan zich wel wat aanpassen, maar zich niet omvormen tot een symfonisch orgel.
De symfonische, orkestrale vertolking van De Gier verandert daar niets aan. De lange melodielijnen die  het in een orkest goed doen, komen op een nuchter orgel gewoon niet uit de verf. Voeg daarbij de hinderlijke quint-boventoon die ik in de lage tonen soli soms waarnam, en het beeld is compleet. 

Wat voor het IJsselsteinse orgel geldt, geldt m.i. ook voor vele andere orgels: ze hebben moeite met de klankweergave van orkestwerken.
Een compositie moet naar verhouding voor orgel wat compacter worden gemaakt dan voor orkest,
als men wil dat de toehoorders de grote lijn kunnen blijven vasthouden.
Ondanks bovengenoemd punt vind ik het van belang te vermelden dat het van durf en moed getuigt dat De Gier (bijna) elk concert weet te vullen met (deels) onbekende werken, en daarbij risico’s wil nemen.

Tenslotte de improvisatie De “Finale op de Onvoltooide” die tot onze blijde verrassing maar liefst 12 minuten duurde. De improvisatie begon in orkestrale stijl, een beetje aansluitend bij Schubert.
Langzamerhand wordt het motief van het lied <Lof zij de Heer, de almachtige Koning der ere>
duidelijk. Daarna wordt het een koraalbewerking.
Tenslotte de koraalmelodie in het pedaal met daarbovenop een fugatische stijl, waarbij idioom
en textuur naar mijn mening de orkestrale romantiek hebben verlaten. 

Al met al dus een geslaagd concert, waarbij ook creatieve wegen werden bewandeld.

De dispositie van het Van Vulpen-orgel (1971 èn 2002) De rode kleur geeft een gewijzigd register aan, groen betekent een nieuw register.

Hoofdwerk: (C-f3)
Prestant 16
Prestant 8
Roerfluit 8
Octaaf 4
Spitsfluit 4
Quint 3
Octaaf 2
Mixtuur 
5-6 sterk
Trompet 8
HW+RW, HW+BrW

Rugwerk: (C-f3)
Prestant 8 (C-H in Hp8)
Holpijp 8
Octaaf 4
Octaaf 2
Sifflet 1

Mixtuur 4 sterk
Sexquialter 2 sterk
Dulciaan 16
Kromhoorn 8
Tremulant

Borstwerk: (C-f3)
Fluitdoes 8
Viola di Gamba 8
Prestant 4

Roerfluit 4 (uit RW)
Nasard 
2 2/3 (uit RW)
Gemshoorn 2 (uit RW)
Vox Humana 8
Tremulant

Pedaal: (C-f1)
Prestant 16 (transm)
Subbas 16
Octaaf 8
Octaaf 4
Mixtuur 6 sterk
Bazuin 16
Trompet 8
Schalmei 4
P+HW, P+RW