Foto’s: © janco.schout@wolmail.nl
Op 13 november 1831 werd het orgel opgeleverd. Het heeft een loos rugpositief, waarin een muziekkast is gemaakt. Jonathan Bätz maakte het orgel in de jaren 1829-1831, terwijl hij ook in Utrecht aan het werk was in de Domkerk. In 1910 werd door Standaart de Woudfluit van het Bovenwerk door een Vox Celeste vervangen, maar deze wijziging is in 1966 weer ongedaan gemaakt. Het instrument is gerestaureerd in 1966 door Flentrop. De Woudfluit is een kopie van de Woudfluit uit het orgel van de Ronde Lutherse Kerk te Amsterdam. Op 12 mei 1966 werd het instrument weer in gebruik genomen met een concert door Albert de Klerk.
Vakmensen hebben er meer dan eens over verbaasd hoe de firma Bätz zich heeft kunnen laten verleiden, om een uiterlijk fraai, maar verder een vrijwel totaal nutteloos nep-rugwerk te bouwen.
Temeer daar het op een dusdanige wijze is geconstrueerd dat het om verschillende redenen welhaast onmogelijk is om op een enigszins eenvoudige manier een uitbreiding van dit orgel met een functioneel rugwerk te realiseren.
De opbouw van Bätz is in dit geval heel kenmerkend en ook duidelijk in zijn manier van denken en bouwen: hoofdwerk met bovenwerk en vrij pedaal en dus zonder rugwerk. Werkelijk een heel mooi orgel.
Omdat het orgelbalkon/zolder in deze kerk relatief hoog ligt is er waarschijnlijk gekozen voor deze mooie (helaas alleen optische) constructie die dus verder geen enkel praktisch doel dient dan alleen een visueel aspect.
Afgezien van het feit dat in de huidige constellatie het uiterst moeilijk zou zijn om een mechaniek voor het rugwerk naar de speeltafel te realiseren is deze rugwerkkas qua diepte niet geschikt om ruimte te bieden aan windlade en pijpwerk wat zelfs minimalistisch in verhouding zou kunnen staan tot het aanwezige geheel van hoofdwerk, bovenwerk en pedaal.
Met moeite zouden er wellicht slechts 4 registers geplaatst kunnen worden.
Dit alles recapitulerend lijkt er dus bewust voor een opties element (het nep-rugwerk) te zijn gekozen; waarbij de firma Bätz dus ook koos voor een constructie die niet tot doel had om op termijn een ‘sprekend’ rugwerk alsnog toe te voegen.
Was er wel voor deze optie gekozen dan zou met uiterst minimale extra kosten een voortraject tot uitbreiding te realiseren zijn geweest.
Gezien de huidige situatie lijkt men daar heel bewust vanaf te hebben gezien.
Op het web vond ik bijgevoegde foto. Je ziet dan de verhoudingen van kerkvloer, preekstoel en orgel.
Als we het rugwerkwerk ‘wegdenken’ dan zou werkelijk alle optische harmonie weg zijn.
Als we dat toch even doen zien we dat de orgelzolder best hoog ligt.
De architect verdient in dit geheel beslist een compliment. Het is een majestueus en indrukwekkend plaatje! Het straalt zondermeer een zekere grandeur uit tegen het witgepleisterde gewelf.
Persoonlijk blijven er vraagtekens om welke reden Bätz zich hiertoe heeft laten ‘verleiden’ daar deze firma toch op ons netvlies staat als heel ‘puur’, praktisch, uiterst functioneel en van een hoogstaand artistiek niveau.
Mogelijk komt er nog eens een onderzoeker die deze vragen voor ons opheldert.
De dispositie:
Hoofdwerk: C – f3
Bourdon 16
Prestant 8
Holpijp 8
Octaaf 4
Gemshoorn 4
Quint 3
Octaaf 2
Mixtuur III-VI sterk
Scherp III-IV sterk
Cornet V sterk
Trompet 8
Bovenwerk: C – f3
Prestant 8
Roerfluit 8
Quintadeen 8
Viola di Gamba 8
Prestant 4
Fluit 4
Woudfluit 2
Dulciaan 8
Tremulant
Pedaal:
Subbas 16
Octaaf 8
Octaaf 4
Bazuin 16
Trompet 8
Koppelingen:
Manuaalkoppel B/D
Pedaal – Hoofdwerk