De dispositie van het Bätz-orgel (met ouder pijpwerk) 1831:
Hoofdwerk:
Prestant 16
Bourdon 16
Octaaf 8
Roerfluit 8
Octaaf 4
Gemshoorn 4
Quint 3
Octaaf 2
Woudfluit 2
Mixtuur IV-VIII B/D
Sexquialter IV D
Fagot 16
Trompet 8
Rugpositief:
Prestant 8
Holpijp 8
Quintadeen 8
Octaaf 4
Roerfluit 4
Quint 3
Octaaf 2
Fluit 2
Mixtuur III-VI
Scherp III-IV
Cornet V
Trompet 8
Tousijn 8 B/D
Tremulant
Bovenwerk:
Prestant 8
Holpijp 8
Fluit travers 8 c0
Baarpijp 8
Viola di gamba 8
Octaaf 4
Open fluit 4
Roerquint 3
Gemshoorn 2
Flageolet 1
Carillon III f0
Echotrompet 8
Vox Humana 8 B/D
Tremulant
Pedaal:
Prestant 16
Subbas 16
Octaafbas 8
Fluitbas 8
Roerquint 6
Octaaf 4
Mixtuur IV
Bazuin 16
Trombone 8
Trompet 4
Cinq 2
Koppelingen: Rugwerk – Hoofdwerk, Hoofdwerk – Bovenwerk, Hoofdwerk – Rugwerk, Pedaal – Hoofdwerk, Pedaal – Rugwerk.
Vulstem Samenstelling
Sexquialter IV sterk, discant (Hoofdwerk)c’: 2 2/3′ – 2 2/3′ – 1 3/5′ – 1 3/5′.
Mixtuur IV sterk (Pedaal)Doorlopend°: 2 2/3′ – 2′ – 1 1/3′ – 1′.
Carillon III sterk, vanaf f (Bovenwerk)f°: 4′ (gedekt) – 1 3/5′ – 1′. c”’: 4′ (met roeren) – 1 3/5′ – 1′.