Foto’s: Lia Baggel © 2021
- In 1938/1939 werd door de firma Klais een nieuw sleepladen-orgel met elektrische tractuur gebouwd voor de Domkirche in Aachen (Nordrhein-Westfalen. Het instrument werd in vier gedeelten opgesteld. Twee gedeelten werden geplaatst in een nis aan de zuidoostzijde en de noordoostzijde van de koepel, terwijl twee andere gedeelten als zwaluwnestwerken werden geplaatst aan de westzijde van het koor. Bij de bouw werd voor een gedeelte gebruik gemaakt van onderdelen uit het vorige orgel van de kerk, gebouwd door Korfmacher in 1847. Adviseur bij de bouw was Ernst Kaller. Het orgel kreeg een centrale vierklaviers speeltafel en een aparte speeltafel op het koor met twee manualen en pedaal.
- In 1972-1974 is het instrument gewijzigd door Klais. De oorspronkelijke plannen zijn niet helemaal uitgevoerd. De dispositie van het tweede en derde manuaal en van het pedaal is ingrijpend gewijzigd. De speeltafel uit 1939 werd vervangen door een nieuwe drieklaviers speeltafel. Het koorgedeelte werd losgekoppeld van de rest. Het noordoostorgel werd ook niet meer aangesloten aan de speeltafel, waardoor een deel van het oude pedaal en het hoofdmanuaal niet meer te gebruiken waren. In februari 1974 kwam het instrument in deze vorm gereed.
- Uiteindelijk heeft deze situatie tot 1993 bestaan. In dat jaar is besloten om een geheel nieuw orgel te laten bouwen aan de koorzijde van de kerk, het Hochmünsterorgel. Het oude werk werd teruggebracht tot het Nordost- en Südostorgel. Beide werken zijn gerestaureerd en uitgebreid en voorzien van een nieuwe speeltafel. Het nieuwe Hochmünsterorgel is ook vanaf deze speeltafel bespeelbaar.
Dispositie:
Hauptwerk: C – g3 Principal 16′ – 1847/1939, Octave 8′ – 1939/1993, Rohrflöte 8′ – 1939, Superoctave 4′ – 1847/1939, Koppelflöte 4′ – 1939, Quinte 2 2/3′ – 1847/1939, Doublette 2′ – 1993, Cornett 5 fach (8′) (from g°) – 1847/1939, Mixtur 6 fach (2′) – 1939/1993, Cymbel 3 fach (1/2′) – 1939/1993, Trompete 16′ – 1939/1993, Trompete 8′ – 1993, Glockenspiel.
Chorwerk: C – g3 Bordun 16′ – 1939, Principal 8′ – 1939/1973, Holzflöte 8′ – 1939, Gemshorn 8′ – 1939/1973, Octave 4′ – 1847/1939/1973, Rohrflöte 4′ – 1939, Spitzquinte 2 2/3′ – 1847/1939, Superoctave 2′ – 1973, Hohlflöte 2′ – 1847, Terz 1 3/5′ – 1973, Mixtur 4-6 fach (1 1/3′) – 1973, Cymbel 4 fach (1/2′) – 1939, Dulcian 16′ – 1973, Trompete 8′ – 1973, Kopftrompete 4′ – 1939, Tremulant.
Schwellwerk: C – g3 Gedacktpommer 16′ – 1993, Geigenprincipal 8′ – 1993, Lieblich Gedackt 8′ – 1939, Gamba 8′ – 1973, Vox Coelestis 8′ (from g°) – 1973, Principal 4′ – 1847/1939, Blockflöte 4′ – 1939/1973, Octave 2′ – 1847/1939, Nasard 1 1/3′ – 1939, Sesquialter 2 fach (1 1/3′) – 1939, Scharff 4 fach (2/3′) – 1973, Basson 16′ – 1993, Trompette Harmonique 8′ – 1993, Hautbois 8′ – 1973, Clairon 4′ – 1993, Tremulant.
Pedal: C – f1
Südost-Orgel: Principalbaß 16′ – 1939, Subbaß 16′ – 1939, Octavbaß 8′ – 1973, Spillpfeife 8′ – 1973, Superoctave 4′ – 1973, Glöckleinton 2 fach (2 2/3’+2′) – 1973, Baßtrompete 8′ – 1973.
Nordost-Orgel: Offenbaß 16′ – 1939, Quintbaß 10 2/3′ – 1993, Bartpfeife 8′ – 1993, Venezianerflöte 4′ – 1993, Bauernflöte 2′ – 1939/1993, Hintersatz 6 fach (2 2/3′) – 1847/1939, Bombarde 32′ – 1993, Bombarde 16′ – 1939, Trompete 8′ – 1993, Klarine 4′ – 1939/1994.
Koppelingen: Hauptwerk – Chorwerk, Hauptwerk – Schwellwerk, Chorwerk – Schwellwerk, Pedal – Hauptwerk, Pedal – Chorwerk, Pedal – Schwellwerk.
Speelhulpen: 128 Setzer-Kombinationen, Walze.
Vulstem | Samenstelling |
Cornett 5 fach (Hauptwerk) | g°: 8′ – 4′ – 2 2/3′ – 2′ – 1 3/5′. |
Mixtur 6 fach (Hauptwerk) | C: 2′ – 1 1/3′ – 1′ – 4/5′ – 2/3′ – 1/2′. c°: 2 2/3′ – 2′ – 1 1/3′ – 1′ – 1′ – 4/5′ – 2/3′. c’: 4′ – 2 2/3′ – 2′ – 1 3/5′ – 1 1/3′ – 1 1/3′ – 1′ – 1′. c”: 5 1/3′ – 4′ – 2 2/3′ – 2′ – 2′ – 1 3/5′ – 1 1/3′ – 1 1/3′. c”’: 8′ – 5 1/3′ – 4′ – 3 1/5′ – 2 2/3′ – 2 2/3′ – 2′ – 2′. |
Cymbel 3 fach (Hauptwerk) | C: 1/2′ – 1/3′ – 1/4′. c°: 2/3′ – 1/2′ – 1/3′. c’: 1′ – 2/3′ – 1/2′. c”: 2′ – 1 1/3′ – 1′. c”’: 2 2/3′ – 2′ – 1 1/3′. |
Mixtur 4-6 fach (Chorwerk) | C: 1 1/3′ – 1′ – 2/3′ – 1/2′. c°: 2′ – 1 1/3′ – 1′ – 2/3′ – 1/2′. g°: 2′ – 2′ – 1 1/3′ – 1′ – 2/3′. c’: 2 2/3′ – 2′ – 2′ – 1 1/3′ – 1′. c”: 4′ – 2 2/3′ – 2′ – 2′ – 1 1/3′. g”: 4′ – 4′ – 2 2/3′ – 2′ – 2′ – 1 1/3′. c”’: 5 1/3′ – 4′ – 4′ – 2 2/3′ – 2′ – 2′. |
Cymbel 4 fach (Chorwerk) | C: 1/3′ – 1/4′ – 1/6′ – 1/8′. Gìs°: 1/2′ – 1/3′ – 1/4′ – 1/6′. dìs°: 2/3′ – 1/2′ – 1/3′ – 1/4′. c’: 1′ – 2/3′ – 1/2′ – 1/3′. g’: 1 1/3′ – 1′ – 2/3′ – 1/2′. e”: 2′ – 1 1/3′ – 1′ – 2/3′. h”: 2 2/3′ – 2′ – 1 1/3′ – 1′. |
Sesquialter 2 fach (Schwellwerk) | C: 1 1/3′ – 4/5′. c°: 2 2/3′ – 1 3/5′. |
Scharff 4 fach (Schwellwerk) | C: 2/3′ – 1/2′ – 1/3′ – 1/4′. H: 1′ – 2/3′ – 1/2′ – 1/3′. h°: 1 1/3′ – 1′ – 2/3′ – 1/2′. h’: 2′ – 1 1/3′ – 1′ – 2/3′. f”: 2 2/3′ – 2′ – 1 1/3′ – 1′. h”: 4′ – 2 2/3′ – 2′ – 1 1/3′. |
Hintersatz 6 fach (Pedal) | C: 2 2/3′ – 2′ – 1 1/3′ – 1′ – 2/3′ – 1/2′. |
Glöckleinton 2 fach (Pedal) | C: 2 2/3′ – 2′. |