Vater Adam Oehninger bouwde in 1708-1713 een nieuw drieklaviers orgel met vrij pedaal en 41 stemmen voor de kathedraalkerk van Fulda. Het instrument kreeg een fraaie barokke orgelkas. Georg Franz Ratzmann reviseerde het instrument in 1837-1839 en maakte een nieuwe windlade voor het Oberwerk met vijf extra stemmen. Ook heeft hij de manuaalomvang vergroot.
Er werd in de jaren 1874-1877 door Wilhelm Sauer een geheel nieuw orgel gemaakt met als opusnummer 255. De oude orgelkas bleef behouden. Het instrument met drie klavieren en 52 registers kreeg pneumatische kegelladen. In 1917 werden de frontpijpen gevorderd. Deze werden door Wilhelm Ratzmann uitgebouwd en later vervangen door zinken exemplaren. Dit orgel is in de jaren 1933-1940 door Späth ingrijpend verbouwd. De tractuur werd geëlektrificeerd, het Rückpositiv werd leeggehaald (1934) en in de hoofdkas geplaatst als Schwellwerk en er werd een vierde manuaal toegevoegd. Tevens sloot men het koororgel, in 1937 door Späth geheel vernieuwd, aan op de speeltafel van het hoofdorgel. Het instrument had nu 68 stemmen. De windladen van Sauer zijn in 1977 vervangen door nieuwe laden van Kreienbrink.
In 1996 is het instrument geheel herbouwd door de Oostenrijkse firma Rieger Orgelbau. De oude kas en de oude windlade van het rugpositief werden opnieuw gebruikt. Van Sauer bleven 24 registers bewaard. Rieger heeft een nieuwe kas voor het rugpositief in oude stijl gemaakt. Hans-Jürgen Kaiser, Gero Kaleschke en Reinhardt Menger waren bij de bouw betrokken als adviseur.
De toonhoogte is a’ = 439 Hz. De stemmingstemperatuur is evenredig zwevend en de winddruk is 95 mm voor het Hauptwerk en Oberwerk, 110 mm voor het Schwellwerk en 120/110 mm voor het Pedalwerk. De toetstractuur is mechanisch en de registertractuur elektrisch. Het orgel heeft sleepladen.