Bron foto: Ansichtkaart
- Het orgel van de Domkirche in Schleswig is in 1963 gebouwd door de firma Marcussen. De firma plaatste het in de historische orgelkas die in de kerk aanwezig was. Deze kas is in 1701 gemaakt, maar het is niet bekend door wie. In dat jaar werd het orgel geheel herbouwd, met gebruikmaking van materiaal uit het vorige orgel uit 1610. Het instrument had 29 stemmen, verdeeld over drie manualen en pedaal. Het orgel werd in de volgende eeuwen uitgebreid tot 32 stemmen (Johann Hinrich Mittelhäuser, 1787) en 47 stemmen (Marcussen & Reuter, 1839). Het rugpositieffront is in 1847 vervangen door een neogotisch exemplaar. In 1886 moest het orgel worden verplaatst naar het noordertransept vanwege werkzaamheden aan de westgevel. De firma Rohlfing herbouwde het orgel in 1893/1894 op de oude plaats. Het rugpositief werd echter verwijderd en het binnenwerk werd volledig gemoderniseerd. Hierna werden er nog wijzigingen uitgevoerd door Marcussen (1915), Sauer (1920) en Walcker (1950). Omdat het oude werk vrijwel geheel verloren was gegaan besloot men dat de firma Marcussen in 1963 een nieuw sleepladen-orgel met mechanische toetstractuur en elektro-pneumatische registertractuur moest bouwen, met een gereconstrueerd rugpositief, vier klavieren en vrij pedaal. Dit orgel is in 2003 door Kurt Quathamer gereviseerd.
- In 2009-2010 is het orgel grondig gerestaureerd door de firma Karl Schuke. Besloten werd het geheel te bewaren in de toestand van 1963. Het orgel is wel uitgebreid met een vierde manuaal (Schwellwerk) en een nieuwe Großpedal. Het pijpwerk voor deze uitbreidingen is achter het bestaande werk opgesteld. Op 2 juli 2010 nam men het instrument weer in gebruik.
Dispositie:
Hauptwerk: C – g3 Prinzipal 16′, Prinzipal 8′, Spitzflöte 8′, Oktave 4′, Nachthorn 4′, Quinte 2 2/3′, Oktave 2′, Mixtur 5-6 fach, Scharff 3 fach, Cymbel 3 fach, Fagott 16′, Trompete 8′.
Rückpositiv: C – g3 Prinzipal 8′, Rohrgedackt 8′, Quintade 8′, Oktave 4′, Spitzflöte 4′, Oktave 2′, Waldflöte 2′, Quinte 1 1/3′, Sesquialtera 2 fach, Scharff 5-6 fach, Dulzian 16′, Krummhorn 8′, Tremulant.
Schwellwerk: C – g3 Bourdon 16′, Diapason 8′, Doppelflöte 8′, Gambe 8′, Voix Céleste 8′, Fugara 4′, Flûte 4′, Nazard 2 2/3′, Piccolo 2′, Tierce 1 3/5′, Mixtur 4 fach, Basson 16′, Trompete 8′, Hautbois 8′, Tremulant.
Brustwerk (Schwellbar): C – g3 Gedackt 8′, Spitzgambe 8′, Prinzipal 4′, Rohrflöte 4′, Nasat 2 2/3′, Oktave 2′, Blockflöte 2′, Terz 1 3/5′, Sifflöte 1′, Mixtur 3 fach, Glockencymbel 2 fach, Regal 16′ – 2010, Vox Humana 8′, Regal 4′ – 2010, Tremulant.
Pedal: C – f1 Untersatz 32′ – 2010, Principal 16′ – 2010, Subbass 16′ – 2010, Oktavbass 8′ – 2010, Gedecktbass 8′, Oktave 4′, Koppelflöte 4′, Nachthorn 2′, Rauschquinte 3 fach, Mixtur 5 fach, Posaune 32′ – 2010, Posaune 16′, Trompete 8′, Zink 4′.
Overige registers: Zimbelstern.
Koppelingen: Hauptwerk – Rückpositiv, Hauptwerk – Schwellwerk, Hauptwerk – Brustwerk, Rückpositiv – Schwellwerk, Pedal – Hauptwerk, Pedal – Rückpositiv, Pedal – Schwellwerk, Pedal – Brustwerk, Schwellwerk – Schwellwerk 16′, Schwellwerk – Schwellwerk 4′.
Speelhulpen: 30.000 Setzer-Kombinationen.